De Monte Crostis: de monstercol die té gevaarlijk was voor de Giro
foto: Ties Wijntjes

De Monte Crostis: de monstercol die té gevaarlijk was voor de Giro

Het had op 21 mei 2011 het absolute orgelpunt van de Giro d’Italia moeten worden. Met ruim 5600 hoogtemeters over 210 kilometer en vooral twee loodzware beklimmingen in de finale was het misschien wel één van de zwaarste etappes in de recente geschiedenis van de Giro geworden. Maar die belofte heeft de Monte Crostis nooit kunnen waarmaken: één dag van tevoren werd de beklimming uit het parcours geschrapt.

Al in aanloop naar de Giro was er gesteggel over de Monte Crostis. Dat de klim loodzwaar is, was het probleem niet. Nee, het gevaar zat in de afdaling: steil, smal en het merendeel langs een onverbiddelijke afgrond. Op de top zou het peloton zelfs enkele onverharde kilometers voorgeschoteld krijgen.

Angelo Zomegnan, destijds koersdirecteur van de Giro, had de beklimming al geruime tijd met hand en tand verdedigt. Om tegemoet te komen aan de kritiek had de organisatie op gevaarlijke punten zelfs al valnetten gespannen en matten geplaatst. Met de herinnering aan de slechts 12 dagen eerder overleden Wouter Weylandt nog vers in het geheugen, bleef het desalniettemin klachten regenen van renners en ploegleiding. Genoeg reden voor de Giro-organisatie om de col uiteindelijk toch te schrappen uit het parcours.

Alberto Contador verkent de Monte Crostis voor de Giro van 2011 – foto: Cor Vos

Een verstandige beslissing, want listig is de afdaling zeker, maar het betekende ook de doodsteek voor een verder prachtige en bovenal pittige beklimming. Alleen al de statistieken maken duidelijk dat dit geen te benijden bergpas is. Vanuit Comeglians is de beklimming 13,6 kilometer lang en overwin je bijna 1.400 hoogtemeters: goed voor een gemiddeld stijgingspercentage van 10.1%. Nee, de Crostis doet amper onder voor zijn gevreesde buurman, de Monte Zoncolan.

Een wolf in schaapskleren
De beklimming heeft een onbekende maar ook ongekende charme. Vanuit de start is de beklimming enorm rustig. In het begin passeer je nog enkele huizen, maar veel meer dan dat kom je niet tegen. Een enkele motorrijder en sporadisch een andere wielrenner, maar de klim is redelijk desolaat.

Het laatste teken van beschaving is het dorpje Tualis. Als je de amper 100 huizen die dit dorp vormt achter je laat, rijd je een bos in en is het kilometerslang alleen klimmen. Op een korte uitschieter omlaag naar 8% na, is de beklimming aanhoudend steil. Toch is dit niet het zwaarste deel van de beklimming. De vele bomen om je heen bieden welkome beschutting en omdat er geen grote verschillen in stijgingspercentage zijn kan het klimmen bijna aangenaam worden.

Maar, die illusie vergaat ook snel weer. De klim is lang en vooruitgang boeken doet vrijwel niemand hier snel. De constante druk op de benen en eindeloze hoogtemeters gaan tellen. Een klein voordeel is dat de weg nergens lang rechtdoor loopt. Door van bocht naar bocht te werken – met onder andere 26 haarspeldbochten zijn het er zat – deel ik de klim in kleine stukjes op.

Zoals wel vaker in het hooggebergte kom je dichter bij de top steeds meer in een open gebied. In het begin blokkeren de bomen vaak nog het zicht, maar steeds meer krijg je de wijde omgeving te zien. Zo realiseer ik me weer dat ik in de bewoonde wereld ben als ik in de diepte een paar plukjes huizen zie. Tegelijkertijd kan je de Carnische Alpen in volle glorie bewonderen.

Dit deel van de Alpen ligt grotendeels in de Italiaanse provincie Friuli-Venezia Giulia, en het onderscheid met andere delen van de Alpen is goed zichtbaar. De met groen bezaaide bergen lijken vergeleken met bijvoorbeeld de ruwe Dolomieten soms bijna heuvels. Wie niet weter zou beten, zou misschien niet altijd denken dat dit absoluut tot het grootste hooggebergte van Europa hoort.

Het uitzicht vanaf de nabijgelegen Zoncolan over de Carnische Alpen – foto: Ties Wijntjes

Terug naar de beklimming. Kort voor de top wacht nog een toetje: een kilometer aan 14%, met uitschieters tot 19%. Nog één keer harken, tot de klim in de laatste meters afvlakt. Hier wordt je direct beloond met een indrukwekkend uitzicht over de bergrichel waar de pas op ligt. Evengoed wordt gelijk het bezwaar van het Giropeloton in 2011 zichtbaar. Eén blik over de vangrail – die niet veel verder eindigt – en de gevaren zijn zichtbaar. Fouten maken is geen optie op de smalle weg, die in de afdaling soms nóg smaller lijkt en met talloze smalle bochten en knikjes langs de berg naar beneden loopt.

Van asfalt naar grindpad
Nog opvallender is de onverharde passage op de top, die bekend staat als de Panoramica delle Vette. Een toepasselijke naam, want vrij vertaald betekent het ‘overzicht van de toppen’. Het begin is nog geasfalteerd maar al gauw fiets je op een onverharde weg. Geen soepel berijdbaar, aangestampt gravel zoals we in Nederland veel kennen, maar een ruwe weg met daarop kiezels, rotsblokken en alles daartussenin.

Met snelle koersbandjes of tubes zou ik er niet willen rijden, maar een stug 28 millimeterbandje is op deze paar onverharde kilometers net te doen. Je moet niet willen racen, want dan ben je alleen maar tussen grote stenen aan het slalommen. Echter, als je de tijd neemt is het een werkelijk prachtige weg. Kilometersver reikt je uitzicht, over vele toppen van de Carnische Alpen. Het voelt als een nog onaangetast stukje natuur, waar ik me op dat moment in bevind. Dat wordt bevestigd als een marmot die langs de weg zit een paar meter voor me oversteekt.

De Panoramica delle Vette kronkelt in de verte over de berg – foto: Ties Wijntjes

Als ik na de – grotendeels vlakke – gravelpassage begin aan de afdaling, kan ik me goed inbeelden waarom deze afdaling niet geschikt is voor de koers. Alhoewel de afdaling niet per se onmogelijk is, zou ik hem ook niet in een wedstrijd willen rijden. Met de druk van de koers op de schouders is risico nemen in een afdaling onvermijdelijk. Op een brede, overzichtelijke baan kan dat risico verwaarloosbaar zijn. Dat is hier allerminst het geval. Gevaar loert in elke bocht en één foutje kan hier fatale gevolgen hebben. Ook in die zin lijkt de beklimming op die van de Zoncolan: bergop levert het een fantastische strijd op, maar de klim in koers afdalen zou kamikaze zijn.

De beklimming ligt dan wel praktisch naast de Monte Zoncolan, maar daarmee staat hij niet gelijk in zijn schaduw. Desondanks zal hij voorlopig bekend blijven staan als de beklimming die nooit zijn belofte waar heeft kunnen maken. Misschien ligt het schrappen van de Monte Crostis destijds nog steeds gevoelig bij de RCS en is dat reden om er niet terug te keren. Onbegrijpelijk, want deze joekel van een beklimming verdient een plekje in de Giro-geschiedenis. Voor de wielertoerist is er gelukkig geen obstakel om deze monstercol te beklimmen. Zwaar is de beklimming zeker, maar boven geraken levert een ferme dosis zelfvoldoening en de nodige prachtige uitzichten op.

Meest gelezen

Om te reageren moet je ingelogd zijn.